Photo credit: Mick Sway via Visualhunt.com / CC BY-ND
Emberiza cirlus Linnaeus 1766. Eng. cirl bunting. Ned. cirlgors.
Cirlus gaat terug op Italiaans cirlo, door Aldrovandi 1600 opgetekend als een naam bij Bologna. Hij latiniseert tot cirlus en zo komt de naam bij Linnaeus terecht. Jobling 2010 stelt dat cirlo er was “for a sort of bunting”, maar bij Aldrovandi was het duidelijk de cirlgors: hij beschrijft de drie gele strepen aan kop en borst, ‘bij het mannetje’ (p.855). En ook de rest van de beschrijving klopt.
Men neemt aan dat cirlo een klanknaam was, maar het is niet per se een klanknábootsing. Om te benoemen ligt de zang het meest voor de hand, een droge herhaling van één toon, in boeken weergegeven met zezeze, tzi-tzi, sre-sre, maar cirlo kan daarvan niet goed een nabootsing zijn. Men vergelijkt met het rateltje van de braamsluiper en met de zang van de geelgors, zonder het eind, de ‘uithaal’: in de Achterhoek had men voor de geelgors diediedie heeee, voor de cirlgors volstaat het eerste stuk. Buffon 1770-1783 gaf de cirlgors zélf een naam, Frans zizi, ‘voor zijn gewone roep [hij bedoelt de zang], lijkend op die van de geelgors’; hij zit nu in bruant zizi, de officiële Franse naam voor de cirlgors.
Het ‘cie’ van gorzen gaf in Italië de klanknabootsing cia, zie bij emberiza cia voor de grijze gors. Het was een algemene naam, cirlo voor zover bekend was alleen een naam voor de cirlgors. Ook bij dat ‘cie’ past cirlo niet goed. Misschien was het een vorm bij Italiaans zirlare, dialect cirlàr: kwetteren (vooral gezegd van lijsters) (hier past de ratel van de grote lijster). Vergelijk Engels chirp en Duits zirpen, net als zirlare klanknabootsende werkwoorden waarbij het om één toon gaat, zoals bij de zang van cirlgors en geelgors. Een mogelijkheid is misschien ook nog, gezien Italiaans zigolo en zivolo, namen voor ‘gors’, dat er eerder een wél klanknabootsend *ziolo was, dat onder invloed van cirlàr lokaal de vorm cirlo kreeg.
Eerder dan Aldrovani was er wellicht een kleurtekening van de cirlgors: Olson 2007 schrijft dat de 16e eeuwse tekenaar Michel Petit er een maakte (in het artikel van Olson is de tekening niet weergegeven). De eerste beschrijving staat waarschijnlijk bij Belon 1555. Bij de geelgors voegt hij ‘een tweede soort’ toe: hij is minder geel, behalve op de buik; is groener op kop en borst; de rug is als bij de huismus; verder is hij in alles als de geelgors. Met een Franse naam noemt Belon hem verdier de haye, hegge-geelgors, waarvan Brisson 1760 bruant de haye maakt, idem. De cirlgors kómt erin voor.
-
Enkele andere namen voor de cirlgors (de codes zie op Home):
(U) Spaans rayado: de gestreepte (raya is streep). Het is een naam bij Granada, voor de koptekening.
(V) Officieel Spaans escribano soteño: bosgors, wat hij niet echt is, wel een vogel van open gebied waarin bosjes en bomen voorkomen: “En España, su hábitat típico de nidificación son los terrenos arbolados con abundantes claros”, typerend zijn bosrijke gebieden met veel open plekken. De bosgors, emberiza rustica, heet in Spanje escribano rústico. Voor escribano zie bij emberiza.
(V) Catalaans gratapalles en Occitaans gratapalhièr: stro-krabber, dezelfde naam als Frans gratte-paille voor de heggemus, prunella modularis (Frans paille: stro, Catalaans gratar: krabben). Het is dan een naam voor in de winter foerageren op stoppelvelden. Hij wordt ook opgegeven voor de geelgors: in de winter ziet men cirlgors en geelgors vaak samen over de velden trekken.