Photo Credit: jgsnow Flickr via Compfight cc

Emberiza citrinella Linnaeus 1758. Eng. yellowhammer. Ned. geelgors.

Citrinella is een van oorsprong Italiaanse naam. Hij betekent ‘kleine citroenkleurige’, citroentje, kortom geeltje (vergelijk de genusnaam prunella: bruintje). Allerlei vogels met geel of geelgroen konden citroen in de naam krijgen, in Vlaanderen bijvoorbeeld werd citroentje voor de groenling gebruikt, in Nederland voor de spotvogel. Gesner 1555 kende citrinella als een Italiaanse naam voor waarschijnlijk de citroensijs, waarvoor hij ook Duits zitrynle had, zie bij serinus citrinella.

Voor de geelgors had Albertus ±1260 al citrina, zie bij emberiza. Gesner nóemt de naam, en Linnaeus zag hem misschien, maar hij volgt Engelse schrijvers: Christopher Merrett en Robert Sibbald hadden voor de geelgors citrinella (in 1667 respectievelijk 1684). Sibbald vermeldt daarnaast Engels yellow youlring, gele geelling, Merrett yellow ham, vergelijk yellowhammer. De geelgors is altijd en in een enorm aantal namen naar het gele benoemd. Voor iets anders zie bij emberiza, en bij de namen hieronder. Voor uitleg van yellowhammer zie bij emberiza.

-

Enkele andere namen voor de geelgors (de codes zie op Home):

(U) Uit het gele-namen-koor: officieel Duits goldammer (goudgors), officieel Frans bruant jaune (bruant is gors, zie bij emberiza), lokaal Frans jaunereau (jaune is geel), officieel Italiaans zigolo giallo (zigolo zie bij emberiza cirlus), officieel Zweeds gulsparv (sparv is mus), Duits gilbling (opgetekend in Gesner 1555), Zwitserduits gilwerich, Vlaams geelaart, Limburgs geelguetsch (guutsj is mus, de huismus, zie bij passer domesticus), Luxemburgs gielhännsjen (geelHansje), Vlaams gele gruns (gruns zie hieronder). Nederlands geelgors gaat terug op Middelnederlands gelgurse (1477). Sommigen benoemden het gele trouwens als groen: Rudbeck, leermeester van Linnaeus, had Zweeds gröning. Voor de roodbruine stuit lijken nauwelijks of geen namen te zijn gegeven, het gele overheerste.

(G) Vlaams grons, gruns, gruiselaar, grusselaar, waarschijnlijk te relateren aan Vlaams gronsen, gruizen: gonzen, brommen (Vlaams gruns was ook: knorpot, grommelaar). Het zijn dan namen voor de hypnotiserende, ‘getrokken’ zang, waarvan Achterhoeks diediedie heeee een mooie réchtstreekse verklanking is, zie ook bij emberiza cia. De Vos 2007, ‘Wat zingt daar?’, schrijft: “Geen geluid dat zo sterk de zomerhitte oproept als de lome, monotone zang van de geelgors”. En zoals bij meer soorten die zich ertoe leenden, maakte men ook hier eenregelige ‘versjes’, in Duitsland onder andere: ‘es ist doch wirklich zu schööön’, of ‘wie wie wie hab’i dich lieb’ (lieb lang getrokken), of ‘is is is noch viel zu früh’, misschien van boerenknechten die in de zomer vroeg op moesten, om op de velden te werken waar die geelgors zong.

(V) Duits winterlerche, ook gegeven voor de strandleeuwerik. De geelgors broedt bij akkers en bosranden, enzovoort, overwintert vooral op open bouwland niet ver daarvandaan, werd in de winter ook wel in dorpen gezien. Suolahti 1909: “Zur Winterszeit sieht man die Goldammern bei den Kornscheunen auf dem Lande oder auf den Straßen in den Städten, wo sie ihre Nahrung suchen” (p.106).

(?) Engels devil’s bird. “An old legend links the yellowhammer to the devil. Its tongue was supposed to bear a drop of his blood, and the intricate pattern on the eggs [zie escribano bij emberiza] was said to carry a concealed, possibly evil, message; these satanic associations sometimes led to the persecution of the bird” (Wikipedia). Er is van alles geschreven over de achtergrond van de naam, maar meer inzicht geeft het niet.