Photo credit: hedera.baltica on VisualHunt / CC BY-SA

Acrocephalus arundinaceus (Linnaeus 1758: Turdus arundinaceus). Eng. great reed warbler. Ned. grote karekiet.

De karekiet woont in het riet. Dat geldt voor de kleine karekiet, acrocephalus scirpaceus, maar iets meer nog voor de grote karekiet: zelden tref je hem ergens anders aan. Linnaeus weet het, weet althans: “Habitat in Arundinetis”, ‘Leeft in rietvelden’ (p.170), arundinaceus betekent: bij het riet horend (Latijn arundo: riet). Het naamtype is natuurlijk voor diverse riet- en krekelzangers gebruikt (daarnaast ook voor enkele andere rietbewoners, zo was er ooit passer harundineus voor de rietgors, emberiza schoeniclus).

Linnaeus kent de grote karekiet niet zelf, baseert zich op Klein 1750. In de buurt van Danzig, aan de monding van de Weichsel, Pools Wisła, ontdekt Klein de grote karekiet. Het valt hem op dat de vogel de grootte van een zanglijster heeft (“Magnitudine est Turdi musici vulgaris”, p.180) en daardoor zit in de naam van Linnaeus Latijn turdus, de lijster. Klein gaf turdus musicus palustris: moeraszanglijster. Linnaeus maakt er turdus arundinaceus van: rietlijster (Klein noemde ook het riet). Lijster zie je later terug in onder andere Nederlands rietlijster, Duits rohrdrossel: rietlijster, en Noors trostesanger: lijsterzanger.

In de omschríjving permitteerde Linnaeus zich enige vrijheid en leek daardoor de sperwergrasmus te bedoelen (Eigenhuis 2004: de krekelzanger). Die omschrijving luidt, in de vertaling bij Houttuyn 1763: “Lyster die grys is, van onderen witagtig, met bruine Maanswyze dwars-streepjes, de Pooten blaauwagtig” (p.496). Klein had het over ‘grijs geschubd’ en Svensson 2010 schrijft over de grote karekiet (die het toch was): “Van dichtbij soms enkele fijne grijze strepen zichtbaar op benedenkeel en bovenborst”. In 1766 verbetert Linnaeus zijn omschrijving.

Waarschijnlijk was het Belon 1555 die de grote karekiet als eerste had, onder Frans rousserole, biesvogel, terwijl rietvogel was bedóeld, zie bij de kleine karekiet, acrocephalus scirpaceus.

-

Enkele andere namen voor de grote karekiet (de codes zie op Home):

(U) Frans paisse des marais: mus van de moerassen, opgetekend in Vincelot 1867 (Frans paisse kwam voort uit Latijn passer, mus). Duits rohrsperling: rietmus, de naam is ook voor sommige andere rietzangers gebruikt. Nederlands rietmus, waarvoor hetzelfde geldt, zie ook onder rietmus bij emberiza schoeniclus. De mus zit er vanwege 'klein en bruin', zie ook rohrschirf bij acrocephalus palustris.

(G) Nederlands karekiet, een klanknabootsing, bijna net zo bekend als koekoek. De naam wordt ook gebruikt voor de kleine karekiet, maar was er van oorsprong waarschijnlijk een voor de grote, omdat deze het roept: karre-karre kiet-kiet (karrakiet, de oudere versie, geeft het geluid nog iets beter). Een aardige verbastering is Brabants parekiet, bijna een parkiet in het riet. En er is het beroemde en toepasselijke versje ‘Karre karre kiet kiet, je hoort me wel maar je ziet me niet’ (in andere landen zijn er ook). Enkele andere klanknabootsingen zijn Frans racasse, en op karekiet lijkend Frans dialect caraquin, in Mecklenburg Duits karrakarrakîkîk, in de Donaudelta Roemeens caracátet, en Spaans carrachichi. Ook past het door Gezelle 1881-1895 opgetekende Vlaamse gerrepíe, waarbij net als in karekiet de klemtoon op het eind ligt, omdat de kiet-tonen hoog zijn, de karre-tonen laag. Zwitserduits der gross rätsch betekent grote ratel, Duits sumpfrätsch betekent moerasratel. Opmerkelijk is Zwitserduits charreschmierer, waarin charre de kar of de wagen is, schmieren smeren, invetten. Als gewoon woord betekent het automonteur, ‘autosmeerder’, vroeger misschien wagensmeerder. Maakte deze zo’n geluid? Wanneer hij een wiel ronddraaide dat nodig gesmeerd moest worden? Een vogel die scharensliep werd genoemd, locustella naevia, zie aldaar, maakte een geluid dat op dat van de scharenslijper leek, maar of die regel ook híer opgaat? Een mogelijkheid is ook dat men fantasievol voortborduurde op karre (en kiet).

(G) Duits sumpfnachtigall: moerasnachtegaal, in Bechstein 1795. Frans rossignol de riviere: riviernachtegaal, in Belon 1555. De nachtegaal zit er omdat de grote karekiet ook in de avond, de nacht of de vroege ochtend zingt (wat enkele andere rietzangers overigens ook doen, en zo is er voor de bosrietzanger Duits nachtsänger, voor de kleine karekiet Engels night warbler). Snow 1998 geeft over de grote karekiet: “pre-dawn chorus of remarkable volume”, “snatches also given throughout night, especially if moonlit”. Buffon 1770-1783 wist het al: de nachtegaal zit in de naam bij Belon “parce que le mâle chante la nuit comme le jour”, 'omdat het mannetje dag en nacht zingt'. En dan is er nog Frans belle-de-nuit: nachtschone, in 1784 opgetekend voor de grote karekiet. Van oorsprong was het een naam voor Mirabilis jalapa, de nachtschone, een plant waarvan de bloemen pas in de avonduren opengaan ..