Photo credit: Agustín Povedano via Visualhunt / CC BY-NC-SA
Podiceps cristatus (Linnaeus 1758: Colymbus cristatus). Eng. great crested grebe. Ned. fuut.
Latijn cristatus betekende: van een vederbos voorzien, Latijn crista is kam (voor meer hierover zie bij lophophanes cristatus en bij fulica cristata). Van de Europese futen is ook de kuifduiker, podiceps auritus, naar de koppluimen benoemd, maar de fuut heeft ze het sterkst (en in de balts zijn ook nog de twee wangkragen opgezet, het zal altijd de aandacht hebben getrokken). Houttuyn 1763 zei het zo: “De Vogel maakt, door zyne dikke krans om den Hals en zyne Kuif op ’t Hoofd, een zonderlinge figuur” (p.139). Hij kreeg er vele namen voor.
De oudste naam met cristatus erin lijkt Middeleeuws Latijn masca cristata: gekuifd masker, opgetekend in een Oudhoogduitse ‘glosse’ rond het jaar 1000. Suolahti 1909 schrijft dat masca voor de 'bakkebaarden' zal staan; cristata dan voor de koppluimen. Gesner 1555 weet van de koppluimen maar noemt de fuut colymbus maior: grote duiker. Aldrovandi 1603 geeft vervolgens colymbus maior cristatus: grote gekuifde duiker. Linnaeus laat maior vallen, misschien door Worm 1655 en/of door Albin 1731, die hem hierin in ieder geval voorgingen. Willughby 1676 volgt Aldrovandi, wat uiteindelijk huidig Engels great crested grebe opleverde.
Bij de Griekse schrijver Dionysius was er de thrax, ‘de Thracische’, een watervogel 'die nooit aan land komt'. De fuut? Handrinos 1997 geeft voor Griekenland: “regular and fairly numerous only in Macedonia and Thrace” (p.94). Dat is een beperkt gebied, maar wel met Thracië erin, en zowel Pollard 1977 als Arnott 2007 denkt dat Grieken de vogel vergeleken met de Thracische helm: twee bronzen wangplaten, bovenop een kam. En dan zit je bij een baltsende fuut.
Naast deze thrax zijn er bij de Grieken nóg twee kandidaat-namen voor de fuut, zie bij de genera uria en aix.
-
Enkele andere namen voor de fuut (de codes zie op Home):
(U) Voor de voorjaarstooi zijn er ook nog: Nederlands pronkvogel, Duits seedrache (meerdraak, in Naumann 1838), Zweeds fruntdocka (franjeduiker), Frans cocarde (kokarde), Vlaams scheerborstel, Italiaans leon marin (zee-leeuw, bij Venetië), Tsjechisch roháč (hoorndrager, roh is hoorn) en Duits straus teucher (kuifduiker, in Schwenckfeld 1603, Strauß is kuif).
(U) Vlaams zilverduiker en lokaal Duits silberdichel (zilverduiker). Engels satin grebe en Zweeds silkesand (zijde-eend, and is eend). Yarrell 1843: “The under surface of the body of this bird being of a delicate silvery whiteness, and of a shining silky appearance, one of the names of this well known bird is that of Satin Grebe” (III-300). In futebont werd gehandeld. Men maakte er moffen van, voor koude dames.
(U) N fuut, een naam waarin men een klanknabootsing heeft willen zien: de naam nodigde ertoe uit en een ándere verklaring was niet zomaar te geven, maar de fuut roept niet fuut, en een andere verklaring bleek er te zijn. Houttuyn 1763 schrijft hoe het waarschijnlijk ging: de Nederlanders “noemen hem Aarsvoet, Foet of Fuut” (p.138). Van aarsvoet (voor die naam zie bij podiceps) viel de aars af: waarschijnlijk omdat men dat woord niet meer ‘netjes’ vond (vergelijk bij motacilla over Latijn culus, aars); de S in aarsvoet maakte van voet al foet, en later werd dat fuut.
(G) Italiaans pescina: visser. Fries ielslynder, aalsnoeper. Duits fischente: een eend, maar een vissende.
(G) Spaans somormujo, onderdompelaar, dus duiker, een van vele namen voor het frequente duiken. In Toscane is er Italiaans mergo, vergelijk het genus mergus: duiker.
(G) Voor het luide kar-arr in de balts staat Fins korri, volgens Hortling 1944 ook Zweeds karuda, en waarschijnlijk ook de hele reeks van onder andere Duits rakau, Frans ratché, Russisch krachal, Italiaans crochiotto, de meeste zijn lokale namen. Bechstein 1791 vermeldt Duits zorch, als een naam in Thüringen, en ook dat zal een nabootsing zijn, maar misschien van het korte krro.
(G) Zweeds kusk, wat als gewoon woord voerman betekent, en dan is het een naam voor hoe ze de jongen op hun rug vervoeren (kusk is verwant met koetsier). Sommige andere watervogels doen dit ook.
(G) Duits schlaghahn, opgetekend in Bechstein 1791, waarschijnlijk een naam voor het heen en weer slaan van de koppen tijdens de balts. De hahn vanwege de uitdossing van de kop.