Photo credit: BioDivLibrary on Visualhunt.com / CC BY

Tetrax tetrax (Linnaeus 1758: Otis tetrax). Eng. little bustard. Ned. kleine trap.

Grieks tetrax was makkelijk te verwarren met Grieks tetrix en tetraon (ze staan bij het genus tetrao). En ook bij de sóórten trad verwarring op, of een naam ging van de ene op de andere soort óver.

En van de tetrax hadden de Grieken er dan ook nog twéé. Eéntje stond bij Alexander van Myndos, was een gevlekte vogel met een pottenbakkerskleur, zo groot als de spermologos (de roek? zie bij corvus frugilegus); hij leeft van vruchten en roept bij het leggen van de eieren vier keer (Grieks tetra: vier - een poging tetrax te verkláren?). Misschien was het de kleine trap. Arnott 2007: het zwartbuikzandhoen?

De andere stond bij Athenaeus. Arnott vindt hem niet te bepalen, maar bij ‘groter dan de grootste haan en rode lellen afhangend van de oren’ past het helmparelhoen, numida meleagris (de fazant kon ook, maar Athenaeus noemt geen lange staart). Misschien was het de Oost-Afrikaanse ondersoort meleagris: een van de Griekse bronnen heeft het over blauw aan de kop. Via karavanen kunnen ze vanuit Ethiopië in Griekenland terechtgekomen zijn. Mogelijk ook híeld men ze: Athenaeus zegt dat ze gegeten werden. Men noemde de vogel meleagris. Maar ook tetrax dus, soms.

Door de Romeinse dichter Nemesianus, 3e-4e eeuw na Christus, komt tetrax bij de grote trap terecht, otis tarda. Nemesianus schreef, bij een duidelijk portret ervan, dat de vogel in de buurt van Rome bróedde - wat toen niet onmogelijk zal zijn geweest. Door Belon 1555 echter wordt het de kleine trap. Bij elke soort vraagt hij zich af hoe de Ouden hem noemden. Bij de kleine trap vindt hij niet zo makkelijk een naam, “sinon que par soupçon nous a semblé que c’est ce luy qu’on appelloit Tetrax”, ‘behalve dan dat ik het vermoeden kreeg dat men hem tetrax noemde’ (p.237). Hij baseert zich op de beschrijving bij Alexander van Myndos.

Via Aldrovandi 1600 en Ray 1694 komt de naam vervolgens, in de betekenis ‘kleine trap’, bij Linnaeus, en krijg je otis tetrax. Het vermoeden van Belon kán juist zijn geweest.

Bij Frederik II ±1246 staat de oudste kleine trap: een kleurtekening. Als naam heeft Frederik anas campestris: akkereend. Zo kon ook, maar met gans in de naam, de grote trap heten: beide zijn vogels van vlakten.

-

Enkele andere namen voor de kleine trap (de codes zie op Home):

(U) Tarda nana, ‘trap die een dwerg is’, een naam in Klein 1750 (Latijn nanus: dwerg). In 1776 is er Duits trappenzwerg (een vertaling ervan?), tegenwoordig is zwergtrappe de officiële Duitse naam. De dwerg zit er omdat de kleine trap zovéél kleiner was dan de grote trap. Edwards 1758 had voor de kleine trap Engels little bustard, Houttuyn 1763 kleine trapgansDe gróte trap noemde men otis, tarda, of trapgans, niet ‘grote trap’: dat begon pas na Klein.

(G) Spaans sisón, van sisear: fluiten, sissen, bij vliegende mannetjes geven de vleugels een hoge fluittoon. Russisch strepet, volgens een Russische bron een klanknaam, er zou de betekenis ‘scherp geritsel’ zitten en dan kan het een naam zijn voor het korte, droge pritt dat het baltsende mannetje om de zoveel seconden laat horen (maar de naam wordt etymologisch ook wel uitgelegd als ‘snelle vogel’ en dan is het er een voor de snelle vlucht).

(G) Frans outarde canepetière, in Belon 1555 cane petiëre. Volgens Franse etymologen is petiëre via het suffix -ière afgeleid van pet: scheet (péter: winden laten). In het pritt van hierboven kan men dat horen (bij de gróte trap echter zit een échte scheet: een vibrerend ö-ö-ehöhe, het laatste deel blazend - maar pritt past ook, zie prrrrrr en winden laten bij perdix perdix). Mogelijk is óók dat een voorloper van petiëre rechtstrééks uit pritt kwam, en dat de winden er later door de mensen bijgefantaseerd zijn. Hoe dan ook: petiëre zal een klanknaam zijn .. De cane is het vrouwtje van de canard, de eend, vooral de wilde eend, anas platyrhynchos. Vergeleek men eend en trap door het bruinige kleed, of was canard petiëre lastig uit te spreken? Voor eend is ook gedacht aan de wat eendachtige vlucht. Maar ook kan: bij het pritt slaat het mannetje met de vleugels, ongeveer zoals eenden doen als ze ’spatteren’ .. Mogelijk trouwens is de naam veel ouder dan Belon, omdat hij een bestaande uitdrukking geeft: van mensen die wantrouwend waren, zei men “qu’ils font de la Cane petiëre” (p.237), later werd dat: ‘faire de la canepetière’. De vogel was schuw, waarschijnlijk omdat er veel op werd gejaagd (wat Belon beschrijft). Jagers zullen het pritt en het slaan met de vleugels van dichtbij hebben gekend. Misschien gáven zij de naam.

(V) Italiaans gallina prataiola, hoen dat op weiden leeft (prato: weide, hier wilde/ongecultiveerde). Vergelijk hogerop anas campestris, waarvan Ray 1678 nog een Engels field duck maakte. Zie ook Duits ackertrapp bij otis tarda. Beide trappen zijn vogels van droog, open gebied.